Aan mijn geboorteplaats, waar ik de eerste acht levensjaren heb doorgebracht, dank ik vele mooie herinneringen. Wij woonden in een ruim vrijstaand huis met een grote tuin in de Molenstraat 122 te Kanne, net over de grens bij Maastricht. Het pand was helemaal onderkelderd maar ik durfde nooit verder dan het eerste vertrek, waar de rekken vol met groente en fruit gevulde weckglazen stonden. Alleen de woonkamer en keuken waren behaaglijk warm door op hout en kolen gestookte kachels want centrale verwarming stond nog in de kinderschoenen. Een luxe badkamer was er niet dus baden deden wij in de grote leefkeuken, na elkaar in een zinken teil. Het toilet, een plank met een gat boven een beerput, bevond zich in een hok achter de stal en voor de moestuin. In de winter kropen mijn zussen en ik samen in een groot bed en op de overloop stond een emmer voor de sanitaire nood. De zolder, bereikbaar via een vaste krakende trap, was ons speeldomein maar buiten was veel meer te beleven.
Vanuit de keuken kon je een stenen trap afdalen naar de enorme tuin, die uit drie gedeelten bestond. Eerst de siertuin met veel grind, vervolgens de moestuin en achteraan de fruitbomen en -struiken. De inhoud van de beerput werd, m.b.v. een komvormige schep met lange steel, als mest over het land verdeeld. Het verhaal gaat dat ik vanuit de kinderwagen tussen de rode kool ben beland, vandaar dat dit mijn lievelingsgroente is geworden. Op het achterste deel, ons eigen stukje fruitbos, waren wij veel te vinden.
Aan de overzijde van de straat stonden huizen, een winkel en de gendarmerie, die allemaal hebben moeten wijken voor de verbreding van het Albertkanaal. Op dat Belgisch politiebureau speelde ik wel eens met een vriendje, erg spannend als de cellen bezet waren. Je kon een rondje lopen vanaf de bunker aan het kanaal, achterlangs de bebouwing en bij de molen weer terug. De opluchting was groot, als ik het woest stromende water en het schoepenrad van de molen was gepasseerd maar desondanks bleef het lokken. Mijn oudste zus heeft het gepresteerd om over een hoge boog van de kanaalbrug te lopen. Onze ouders zagen dit waagstuk op afstand met angst in de ogen aan want zij durfden niet te roepen omdat hun dochter dan bang en ongeconcentreerd zou kunnen worden.
De Molenstraat was een rustige straat doordat de hoger aangelegde doorgaande weg Maastricht - Tongeren in een bocht om ons heen liep. Een ideale speelstraat met alleen bestemmingsverkeer en doordat het aan beide kanten bergafwaarts liep. Op de fiets konden wij vanaf de kanaalbrug, de langste en steilste helling, makkelijk de gendarmerie aan de andere kant van de straat halen. Als er voldoende sneeuw lag dan lukte dat ook op de slee, wij vervloekten de mensen die de inhoud van de asla op de helling uitstrooiden. Mijn twee oudere zussen lieten mij zelfs in de kinderwagen naar beneden rollen. Aan de andere kant van de doorgaande weg waren heuvels, waar wij vanaf rolden, zwaaiden en schreeuwden naar onze moeder, die ons vanuit de tuin kon zien en horen. Daar waren ook grotten maar verder dan het daglicht reikte, durfden wij niet te gaan.
Wij moesten een eindje lopen naar de school aan de overkant van het kanaal. Vlak voor school stroomde de Jeker onder de weg door en bij de stenen brug was mijn rode schooltasje in het water gevallen. Wij zijn toen harder dan de stroming naar het volgende bruggetje gerend, waar we met een lange tak door het hengsel te steken mijn schooltasje uit de beek konden vissen. Op mijn kamer hangt een aquarel van de bewuste brug over de Jeker met de kerk op de achtergrond. Vanaf het schoolplein marcheerden de kinderen op de Radetzky mars klassikaal naar binnen. De meester of juf had een dubbele klas in een groot vertrek met in het midden een kachel, waar we 's winters het schoeisel te drogen zetten.
Mijn vader werkte op Chateau Neercanne, waar wij ook wel eens vertoefden in de mergelgrotten waar de wijn lag opgeslagen en in de potterie. De op- en afrit van het kasteel lag op Nederlands grondgebied dus moest hij altijd voorbij de douanepost. Op een avond was mijn vader met zijn blauwe Ford Anglia bij de grensovergang gestopt om een brief te posten. Voor dat korte ogenblik had hij het portier van zijn auto, met de vlakke achterruit en vleugels, open laten staan. Toen hij weer instapte, zat hij niet meer alleen in de auto want op de passagiersplaats zat een grote bruine boxer, die vastbesloten was om mee naar huis te gaan. Wij waren blij verrast met deze nieuwe huisgenoot maar we mochten en konden niet nog een hond erbij hebben.
Ik was bedroefd toen wij uit Kanne vertrokken en verhuisden naar Stein, waar ik mijn leuke jeugd heb voortgezet. Alhoewel ik er een aantal keren ben teruggekeerd, weet ik niet hoe het er momenteel uitziet. Vandaar dat deze blog, die nog veel langer had kunnen zijn, volledig in de verleden tijd is geschreven. Als ik het lied "Het dorp", gecomponeerd door Jean Ferrat, vertaald door Friso Wiegersma en vertolkt door Wim Sonneveld, hoor dan word ik telkens aan Kanne herinnerd.